De oude buitenlandse schaakgrootmeester kan nog prima schaken maar hij is niet meer zo scherp als in zijn jonge jaren. Hij is geboren in een Oostblokland waar iedereen schaakte. Op jeugdige leeftijd was al opgevallen dat hij een groot talent was en met een goede opleiding zou hij een heel grote kunnen worden. Die opleiding kreeg hij, want hij werd toegelaten tot de Staatsschaakschool, waar hij ver van ouders en zijn broers en zussen les kreeg van de grote meesters van zijn land.
De staat was gek op jonge talenten: of het nu turners, zwemmers of schakers waren, ze konden later hun land veel aanzien en prestige geven. Kosten noch moeite werden gespaard om deze talenten op te leiden, dit alles tot meerdere eer en glorie van de staat.
Lang kon hij zich aan de top handhaven, speelde hij in het nationale team en werd een held in zijn land. Financieel had hij het redelijk: hij gaf les, schreef schaakboeken, en speelde in grote buitenlandse toernooien, wat genoeg opleverde om zijn gezin te kunnen onderhouden. Hij was gelukkig en genoot aanzien.
Maar hij werd ouder en nieuwe, jonge talenten dienden zich aan. Hij speelde nog wel bij grote clubs maar niet meer op het eerste bord, hij moest een stapje terug doen. In eigen land was er voor hem al snel niets meer te verdienen. Hij moest gaan spelen bij buitenlandse provinciale clubjes die eenmaal in de hoogste klasse van hun land zich alleen nog kunnen handhaven door mensen zoals hij in te huren.
Voor een handjevol euro’s reist hij dan regelmatig vele honderden kilometers om bij een schaakclub ergens in de provincie ervoor te zorgen dat ze op het hoogste niveau mee kunnen blijven spelen en niet degraderen. Het zijn clubs waar hij geen emotionele binding mee heeft, hij kent vaak alleen de contactpersoon en een paar mensen van het bestuur en dat is het dan. Vaak is hij dan een heel weekend weg, slaapt bij een gastgezin, geeft nog ergens een workshop, soms een simultaan en kan dan met wat harde euro’s terugreizen naar huis en haard.
De wedstrijden zijn vaak in kleine gehorige zalen met slechte stoelen waar meerdere teams tegelijkertijd hun wedstrijd moeten spelen. Er lopen toeschouwers tussen de tafels, er worden deuren open- en dichtgeslagen en er is geroezemoes. In een dergelijke ambiance moet hij zijn kunstje dan weer opvoeren. Ach, dat het niet doodstil is maakt hem niet uit, hij kan zich nog prima concentreren. Maar vaak heeft hij geen zin meer om alle mogelijkheden die de partij biedt te gebruiken.
Afwikkelen naar remise in plaats van er helemaal voor gaan, wordt meer regel dan uitzondering.
Hopelijk zit ik met dit verhaal helemaal naast de waarheid en vindt de oude meester het nog steeds fijn om zich te meten met aanstormende jeugd en vindt hij het prachtig dat hij zijn kennis via workshops, op vooral de jeugdige schakers, kan overbrengen. Maar hoe het ook zij, laten we oude meesters met egards en respect behandelen. Ze verdienen het.