1 februari 2010

Ziekenzaaltje

De telefoon gaat en een wat bibberende vrouwenstem vraagt of ik meneer Ketting ben van het schaken. Op mijn bevestigend antwoord komt er een heel verhaal. In het kort komt het erop neer dat haar 85-jarige man in een verzorgingshuis is geplaatst en graag eens een partij zou willen schaken. Of ik misschien bereid ben om dat eens met hem te doen.

Zo komt het dat ik met een schaakbord onder de arm enige dagen later het betreffende tehuis binnenwandel om mij van mijn sociale kant te laten zien. Bij de receptie verneem ik dat de heer De Jong (niet zijn echte naam) helaas niet op zijn kamer is, maar om wat onduidelijke klachten in het ziekenzaaltje van de instelling ligt. De vriendelijke receptioniste legt me uit hoe ik er moet komen en na een paar foute afslagen vind ik het zaaltje.

In het zaaltje staan zes bedden waarvan er vier bezet zijn. Als ik het even snel overzie, drie vrouwen en een man met een norse trek op zijn gezicht, dat zal meneer De Jong dan wel zijn. Naast hem ligt een breekbaar vrouwtje waarvan, nog net, de grijze haren en haar gezicht boven de dekens uitkomen. Ze begint bij mijn binnenkomst gelijk op een klaaglijke toon: “Schwester……schwester” te roepen.

Een stevige vrouw met schelle stem en rode konen die tegenover het vrouwtje rechtop in haar bed zit, haakt er meteen op in: “Het is de zuster niet, het is een man en die komt vast niet voor jou, dus hou je bek.” Het lijkt me niet echt een liefdevol zaaltje. Aan het eind bij het raam ligt nog een oud vrouwtje met aan haar bed een mooi meisje van een jaar of zeventien. Op het bed ligt een uitgepakte doos bonbons vermoedelijk meegebracht door het meisje.

Op een stoel naast het bed van de heer De Jong zat een oudere dame die bij mijn binnenkomst opstaat en naar mij toekomt, ze vraagt of ik meneer Ketting ben. Op mijn bevestigend antwoord zegt ze dat ze mevrouw De Jong is en stelt mij voor aan haar man: “Geert”, zegt ze met de bibberende stem die ik herken van het telefoongesprek, “hier is meneer Ketting die zo vriendelijk is om met jou een potje te schaken. Is dat niet aardig van hem?” “Schaken met mij?" zegt de Jong, “Geen zin aan.”

De vrouw naast hem begint maar weer eens “Schwester……schwester” te roepen. Het mooie meisje neemt afscheid van vermoedelijk haar Oma en verlaat opgelucht het zaaltje de vrijheid tegemoet. De vrouw met de schelle stem roept naar de Oma: “Maak die doos van je kleindochter is open ik lust wel een bonbon.” “Het was mijn dochter en je krijgt niks want jij geeft ook nooit wat weg” “Het was je kleindochter, dom mens, want je dochter komt niet meer bij je omdat je zo krenterig bent.” “Schwester……schwester” begint het grijze hoofd maar weer eens. Volgens mij ben ik in een horror zaal terechtkomen.

“Misschien is het beter als ik eens kom schaken als u weer in uw eigen kamer terug bent”, opper ik, “Want het is hier ook wat lastig met het bord en zo.” “Oh, maar dat gaat best hier”, zegt mevrouw De Jong, “Want jullie kunnen toch aan het tafeltje daar gaan zitten. Kom Geert, trek je kamerjas aan, dan zet meneer Ketting de spullen wel klaar.” “Ik ga niet schaken”, klinkt het uit het bed. “Als meneer geen zin heeft dan kom ik later wel terug”, zeg ik want ik wil eigenlijk het liefst “de pleiterik” maken.

Maar mevrouw De Jong is niet van plan om op te geven en begint al aan haar Geert te trekken om hem het bed uit te krijgen. Ten einde raad begin ik aan het tafeltje aan het eind van het zaaltje het bord en de stukken maar op te stellen. “Schwester……schwester”, het vrouwtje geeft ook niet op. Met grote tegenzin heeft Geert zijn kamerjas aangetrokken en schuift hij aan bij het tafeltje, waar ik de stukken al keurig opgesteld heb.

“Dan ga ik nu even een zuster zoeken om te vragen of we thee of koffie kunnen krijgen dan kunnen jullie nu lekker schaken”, zegt mevrouw De Jong en verlaat het zaaltje terwijl de schelle stem haar naroept: “Zorg dat er wat bij is maar niet van die uitgedroogde oude koekies!”

“Zullen we loten wie zwart of wit heeft”, stel ik voor, maar De Jong meldt dat hij alleen met wit wil spelen. Terwijl we de eerste zetten doen geeft het vrouwtje met de Duitse tongval weer eens acte de présence door het inmiddels bekende “Schwester……schwester” te roepen.

De heer De Jong doet maar wat: zijn stelling is rommelig en er zit totaal geen lijn in. Op een gegeven moment kan ik met mijn dame op d4 een pion slaan, meteen schaak geven en een ongedekte toren op a1 aanvallen. Door deze zet komt de heer De Jong een pion en een toren achter en hoop ik snel te winnen zodat ik weg kan, want erg gezellig is het allemaal niet. Maar De Jong is niet onder de indruk van mijn zet, hij pakt de aangevallen toren en gaat er diagonaal mee over het bord en slaat mijn dame.

“Sorry meneer De Jong, maar een toren mag alleen maar recht voor- of achteruit of recht naar links en rechts maar niet schuin. Dus u kunt met die toren mijn dame echt niet slaan.” “Luister eens, eh... dinges, ik ben effe je naam kwijt, als je niet tegen je verlies kunt mot je niet gaan schaken.” “Ik kan prima tegen verlies, maar u moet u wel aan de regels houden.” “Ik doe het altijd zo, dus nu ook. Jij bent aan zet.”

Voordat deze discussie in een handgemeen eindigt, wordt de deur opengedaan en komt mevrouw De Jong met in haar kielzog een leuke verpleegster met een kar vol met van alles nog en nog wat binnengereden. Het volgende kwartier worden we voorzien van koffie en thee met een voorverpakt koekje dat al enige tijd over de datum en inderdaad uitgedroogd is. De schelle stem vraagt dan ook aan de verpleegzuster: “Wil je van ons af door ons die ouwe zooi te voeren?” De zuster kent haar pappenheimers en antwoordt gevat: “Nee hoor lievie, om jou op te ruimen moet ik met veel zwaardere middelen komen.”

Schwester……schwester” is ook weer present, maar de zuster heeft geen tijd: “Ik moet eerst iedereen iets te drinken geven en dan kom ik hoor, lievie.” Voor haar is iedereen een “lievie”, scheelt wel een hoop namen onthouden.

“Dinges, jij bent aan zet, opschieten, ik wil weer naar mijn bed.” De Jong is de oorlog weer begonnen. Ik kies eieren voor mijn geld en wil weg: “Ik ben mijn dame kwijt en dan heeft het weinig zin om door te gaan. Dus geef ik op, dan kunt u weer rusten.” Ik mik de stukken snel in het doosje, geef de verbaasde mevrouw De Jong een hand, groet de anderen en maak dat ik wegkom. Bij de deur hoor ik De Jong zeggen: “Die vent kan niet schaken” en als ik de deur dichtdoe, hoor ik nog net “Schwester……schwester”.